.nl Instemmingsrecht bij bedrijfskleding NS Reizigers (NSR) vraagt de or in te stemmen met het voornemen een bepaalde groep medewerkers te verplichten herkenbare bedrijfskleding te dragen. De or dringt echter aan op een versoepeling van het besluit. NSR komt hier deels aan tegemoet. De or is het daar niet mee eens. NS Reizigers voert het voorgenomen besluit toch in en stelt achteraf dat voor dit besluit geen instemming was vereist. De ondernemingsraad roept de nietigheid in en vordert in kort geding dat NSR dit besluit niet mocht uitvoeren. De raad baseert het bestaan van een bovenwettelijk instemmingsrecht op het gebruik en een oud, maar onvindbaar convenant. De kantonrechter overweegt dat de ondernemingsraad terecht een beroep doet op analoge toepassing van de bij de Ondernemingskamer geldende regel dat er sprake is van een adviesplichtig besluit als de ondernemer zonder voorbehoud of voorwaarde advies heeft gevraagd en de or er op goede gronden vanuit is gegaan dat hiermee een advies in de zin van art. 25 WOR is bedoeld. Nu NSR de ondernemingsraad onvoorwaardelijk, zonder enig voorbehoud en met uitdrukkelijke verwijzing naar art. 27 WOR om instemming heeft verzocht, mag de raad er redelijkerwijs op vertrouwen dat hem het instemmingsrecht in de zin van de wet werd toegekend en kan NS Reizigers zich niet beroepen op het ontbreken van een met haar verklaring overeenstemmende wil. Convenant Omdat NSR schriftelijk om instemming heeft gevraagd en de or ook schriftelijk heeft gereageerd, is de rechter van mening dat aan het schriftelijkheidsvereiste van een convenant is voldaan. Of er ooit daadwerkelijk een convenant is gesloten, zoals de ondernemingsraad heeft gesteld, maar NSR heeft betwist, is niet belangrijk. Het verzoek om uitvoering van een deel van het besluit te verbieden wordt voor vier maanden toegewezen. De rechter gaat ervan uit dat de or voldoende tijd heeft zich tot de bedrijfscommissie te wenden en zonodig de bodemprocedure te starten. Commentaar De kantonrechter doet een aantal gedurfde uitspraken over de erkenning van een instemmingsrecht. Zo wordt aangenomen dat een instemmingsrecht reeds bestaat als de ondernemer er in zijn instemmingsverzoek van uitgaat dat dit wettelijke recht van toepassing is. Tegelijkertijd gaat de kantonrechter in op het schriftelijkheidsvereiste bij een ondernemingsovereenkomst waarin bevoegdheden worden uitgebreid. Eigenlijk haalt de kantonrechter hier twee zaken door elkaar: het mogen uitgaan van een wettelijk recht door de ongeclausuleerde aanvraag van de ondernemer en het bestaan van een ondernemingsovereenkomst waarin de wettelijke bevoegdheden worden uitgebreid. Zonder belang is dit verschil niet. Bij het eerste zou een ondernemer zich de volgende keer weer op het standpunt kunnen stellen dat er geen wettelijke verplichting is. Bij het tweede zou hij zijn gebonden aan de ondernemingsovereenkomst. Overigens kan zo’n overeenkomst ook weer worden opgezegd. Een instemmingsrecht met betrekking tot bedrijfskleding op grond van de wet is door deze uitspraak niet dichterbij gekomen. Kantonrechter Utrecht, 15 februari 2010, LJN: BL3940 Guus Heerma van Voss is hoogleraar sociaal recht aan de Universiteit Leiden risico’s op korte termijn en van de langetermijnverwachting, wijst de OK het verzoek toe om te bepalen dat de ondernemer in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. Niet terug te draaien Het verzoek om de ondernemer te gebieden het besluit in te trekken en de gevolgen van het besluit ongedaan te maken, wordt afgewezen. Aan het besluit is reeds op 11 mei 2009 uitvoering gegeven. Voorts is de conclusie in het rapport dat de afzonderlijke fusiepartners waarschijnlijk niet slechter af zijn www.orinformatie.nl door de fusie. De betreffende stichting zou zonder de fusie vanwege de verplichting inzake een project dat niet bancair is gedekt, reeds nu een ernstig continuïteitsprobleem hebben. Het ‘terugdraaien’ van de fusie is daarom niet in het belang van de onderneming. Commentaar Uit deze beschikking valt te concluderen dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan de (financiële) onderbouwing van een fusiebesluit. De ondernemer moet de financiële gevolgen van de fusie op de korte en langere termijn onderzoeken en de uitkomsten daarvan met de ondernemingsraad delen. Onduidelijk is waarom de or heeft doorgeprocedeerd en het niet bij het rapport van de externe deskundige heeft gelaten. De deskundige constateert namelijk de nodige gebreken, maar ook dat de financiële risico’s voor de onderneming nog groter zouden zijn zonder fusie. Dat roept vragen op bij het belang van de ondernemingsraad bij de vordering om het fusiebesluit ongedaan te maken. De or had immers alleen maar een voorwaarde gesteld met betrekking tot de financiële positie van de onderneming. OK 4 februari 2010, ARO 2010/39 (OR St. Wonen Welzijn Zorg) Loe Sprengers is advocaat bij het Advokatenkollektief en hoogleraar aan de Universiteit Leiden OR informatie 5 | mei 2010 ■ 43 Pagina 42

Pagina 44

Voor magazines, online edities en gebruiksaanwijzingen zie het Online Touch online publisher CMS systeem. Met de mogelijkheid voor een online winkel in uw maandbladen.

OR informatie, mei 2010 Lees publicatie 15Home


You need flash player to view this online publication