Interview Twee jaar BVMZ: een tussenbalans ‘De branche groeit naar meer De opleidingsinstituten die medezeggenschapstrainingen verzorgen hebben sinds 2 jaar een eigen vertegenwoordigend orgaan. De Branchevereniging Medezeggenschap (BVMZ) beoogt de dienstverlening van haar leden een kwaliteitsinjectie te geven en wil daarnaast als spreekbuis fungeren in het brede maatschappelijke en politieke debat over medezeggenschap. De vereniging wil ook de dialoog met ondernemingsraden aangaan. Door Take Ligteringen K ijken hoe de branche wat meer smoel kan krijgen. Dat was een jaar of 4 geleden de opdracht van een werkgroep die namens een aantal opleidingsinstituten de mogelijkheden voor gezamenlijke vertegenwoordiging onderzocht. Het betrof instituten met een specifieke deskundigheid: trainingen en cursussen voor ondernemingsraden en andere medezeggenschapsorganen. De werkgroep ging aan de slag, en kwam met 3 voorstellen: een gemeenschappelijke opleiding voor trainers, de oprichting van een beroepsvereniging en de stichting van een branchevereniging. ‘Van die 3 zaken bleek de brancheorganisatie het moeilijkst te realiseren, en die heeft dan ook het meeste tijd gekost’, zegt Bas Rietdijk. Hij is directeur van opleidingsinstituut GITP en bestuurslid van de Branchevereniging Medezeggenschap die onlangs haar tweede verjaardag vierde. De BVMZ bestaat naast de Beroepsvereniging Medezeggenschapsprofessionals, waar de trainers van de verschillende instituten elkaar op individueel niveau treffen. ‘De beroepsvereniging werkt aan kennisdeling en kennisontwikkeling, wij willen op instituutsniveau bijdragen aan de kwaliteit van de medezeggenschapsbranche’, aldus Rietdijks collega-bestuurslid Andrea van Steen32 ■ OR informatie 6 | juni 2010 sel, in het dagelijks leven algemeen directeur van opleidingsinstituut Odyssee. ‘Wij hebben bestaansrecht als we iets doen aan de ontwikkeling van medezeggenschap’ Maar waarom was het nodig al die verschillende opleidingsinstituten samen te brengen in een branchevereniging? Rietdijk: ‘In deze branche zijn een kleine 30 instituten actief. Die kennen elkaar wel op de een of andere manier, maar er is nooit een echt overleg tussen ontstaan terwijl we natuurlijk wel gemeenschappelijke belangen hebben. Daarbij kun je bijvoorbeeld denken aan kwaliteitszorg: ervoor zorgen dat de branche een kwaliteitsimago krijgt. Je kunt ook denken aan het maatschappelijk debat over medezeggenschap: dat is altijd in beweging, en het zou goed zijn als we dat vanuit een zekere gezamenlijkheid zouden kunnen beïnvloeden. Een ander belangrijk thema is het opleiden van trainers.’ Wat woog van die factoren het zwaarst? Rietdijk: ‘Op die vraag zouden de verschillende initiatiefnemers allemaal verschillende antwoorden hebben gegeven. Sommigen vonden het van belang dat er gemeenschappelijke opleidingsvormen zouden komen, anderen vonden het belangrijker dat het maatschappelijk aanzien van de branche en de afzonderlijke instituten zou worden versterkt. Er waren er ook die vooral belang hechtten aan de representatiefunctie.’ Representatie naar wie? Rietdijk: ‘In de eerste plaats naar de politiek, maar ook naar andere spelers in het veld zoals vakbonden en werkgeversorganisaties. Kortom, naar alle partijen die zich bezighouden met de wet- en regelgeving rondom medezeggenschap.’ Van Steensel: ‘De mensen die zich bezighouden met het opleiden van or-leden en de ontwikkeling van de medezeggenschap, waren niet vertegenwoordigd in het gesprek met politiek.’ Maar in zekere zin had de politiek al gezorgd voor kwaliteitsbewaking. Wil je als or gesubsidieerd worden voor trainingen, dan moet je een bureau inhuren dat voldoet aan eisen van de subsidieverstrekker, het GBIO. Denk aan omzetcriteria voor trainingsbureaus. Van Steensel: ‘De vraag is of dat echt kwaliteitseisen zijn. Is zo’n opleidingsinstituut echt bezig met kwaliteitsontwikkeling, of is het louter een kwestie van voldoen aan de regels zodat je geld kunt verdienen? In onze branchevereniging gaat het om drie pijlers: kwaliteitsverbetering, belangenbehartiging en het verenigen van de branche.’ Dan staat lidmaatschap van de BVMZ dus ook open voor organisaties die niet voldoen aan de GBIO-criteria? Rietdijk: ‘Daar zijn we mee bezig. We hebben in de aanloop gezegd: alle GBIO-instituten kunnen lid worden van de vereniging. Vervolgens hebben we gezegd: nu is het tijd om te gaan nadenken over onze eigen kwaliteitscriteria. Uiteindelijk komen we natuurlijk zo ver dat iedereen die aan onze kwaliteitscriteria voldoet, lid kan worden. Maar op dit moment zijn het alleen nog maar GBIO-instituten.’ Van Steensel: ‘Het GBIO is voor ons een heel belangrijke speler, maar op het brede veld van medezeggenschap gaat het om veel meer dan het geld dat we van het GBIOkrijgen. Uiteindelijk hebben wij pas bestaansrecht als we ervoor zorgen dat we iets doen aan medezeggenschapsontwikkeling.’ www.orinformatie.nl Pagina 31
Pagina 33Scoor meer met een webwinkel in uw flyers. Velen gingen u voor en publiceerden onderwijscatalogi online.
OR informatie, juni 2010 Lees publicatie 16Home