Wat zien jullie als je belangrijkste verworvenheden of successen van de afgelopen twee jaar? Rietdijk: ‘Voor mij is dat primair een interne aangelegenheid, namelijk dat we bijna alle opleidingsinstituten meegekregen hebben. Dat is natuurlijk absolute noodzaak. Mede door dit initiatief groeit deze branche naar meer samenhang. Dat zie ik wel als een succes.’ Van Steensel: ‘Ik zie vooral de discussie over kwaliteit als een succes. We hebben met elkaar helder gekregen wat we onder kwaliteit verstaan, en ik ben er ook van overtuigd dat bureaus daar de afgelopen twee jaar op zijn gaan acteren. We hebben bijvoorbeeld een gedragsreglement afgesproken voor de omgang met klanten, en dat gaat nu bij iedereen zo’n beetje op dezelfde manier.’ Zijn jullie ook nog voor verrassingen komen te staan? Van Steensel: ‘We werden op een gegeven moment in een gesprek gezogen over de wijze waarop de subsidieverstrekking vorm zou moeten krijgen. Minister Donner had daar een brief over geschreven, en toen kwam de directeur van het GBIO aan ons vragen wat ons standpunt was: wat wij vonden dat het GBIO wel en niet zou moeten doen. Dat heeft ons geholpen om al heel snel over concrete onderwerpen mee te praten.’ Bas Rietdijk: ‘Als je naar moderne bedrijfsopleidingen kijkt, zie je dat alles steeds korter en sneller moet.’ gekomen dat de dingen altijd langer duren dan je denkt.’ Hoe staat het op dit moment met jullie spreekbuisfunctie richting de politiek? Kennen ze jullie al in Den Haag? Van Steensel (lachend): ‘In het oude kabinet wel.’ Rietdijk: ‘We waren net goed bezig, en toen hielden ze ermee op. Ik suggereer geen causaal verband, maar…’ Van Steensel: ‘Dit soort processen verloopt langzaam. Individuele politici weten ons wel te vinden, met name via persoonlijke contacten. Maar is de branchevereniging al een speler van formaat? Nee, laat ik nou niet formaat zeggen… In elk geval: we zijn nog niet zo ver dat we een reguliere ingang hebben in Den Haag.’ Rietdijk: ‘Maar als straks de verkiezingen geweest zijn en alle partijen een woordvoerder medezeggenschap hebben, gaan we weer aan de slag.’ 34 ■ OR informatie 6 | juni 2010 Jullie werden serieuzer genomen dan je dacht? Van Steensel: ‘In elk geval was er ineens een noodzaak om ergens gezamenlijk iets van te vinden. Dat heeft ons wel geholpen om er wat tempo in te krijgen.’ Rietdijk: ‘Als je met zo’n club begint, gaan allerlei mensen je ineens vragen welke standpunten de vereniging over allerlei thema’s inneemt. Dan kijk je elkaar als bestuursleden aan en denk je: hoe moeten wij dat weten? En zelfs al heeft het bestuur een standpunt, dan hoeft dat nog niet het standpunt van de vereniging te zijn. Wij wilden dus een ledenvergadering beleggen, maar de leden zeiden tegen ons: “zorg nou eerst maar dat jullie er iets van vinden, dan hoor je het wel als het niet goed is.” We hebben van meet af aan heel veel krediet gekregen van onze leden, en dat is me erg meegevallen – ook gezien het feit dat we allemaal concurrenten zijn.’ Wat zijn jullie verwachtingen ten aanzien van de toekomst van de medezeggenschap? Rietdijk: ‘Het zou wel eens kunnen dat de formele medezeggenschap aan belang gaat inboeten en dat participatief gedrag aan belang gaat winnen. De medezeggenschap wordt dan veel minder strak gereglementeerd en vindt meer plaats op projectbasis: mensen die zich binden voor een concreet project of een casus, en niet noodzakelijkerwijs deel uitmaken van de formele medezeggenschap. Dat zou dan geleid moeten worden door een kern-or die in de regierol zit, en die zorgt dat er ruimte komt voor participatie. Ik denk dat het circuit van vergaderende grijze mannen z’n langste tijd gehad heeft, en daarmee wordt het werkveld voor ons tegelijk interessanter en moeilijker.’ Wat betekent die ontwikkeling concreet voor jullie als opleiders? Van Steensel: ‘Wat alle opleiders zien gebeuren, is dat medezeggenschap de formele or overstijgt. Dat is nu al zo. Er zijn allerlei andere vormen van participatie die net zo belangrijk zijn. Als opleiders zijn we dus al helemaal af van het idee dat we de WOR moeten onderwijzen en dat we dan klaar zijn. We zijn veel meer bezig met gedrag, met invloed, met verschillende vormen van participatie buiten de formele medezeggenschap. Ons werk verbreedt zich daardoor.’ Trainen jullie al veel mensen die geen deel uitmaken van de formele medezeggenschap? Van Steensel: ‘Ja. Er zijn ook veel grote bedrijven die inmiddels naast de formele or ook medezeggenschap kennen die uit projectgroepen bestaat. In zo’n projectgroep zitten dan vertegenwoordigers uit het dagelijks bestuur van de or, aangevuld met mensen uit de organisatie – en die mensen worden ook getraind.’ Rietdijk: ‘Er is nog een andere beweging waarvan ik denk dat we er in de medezeggenschap mee te maken zullen krijgen. Als je naar moderne bedrijfsopleidingen kijkt, zie je dat alles steeds korter en sneller moet, en dat opleidingen steeds meer probleemgeoriënteerd worden. Het vraagstuk staat centraal. Dat betekent: weg uit het klaslokaal en zo dicht mogelijk naar het werk. Daarbij wordt ook veel gebruikgemaakt van allerlei ICT-toepassingen voor bijvoorbeeld leren op afstand. Wat wij 30 jaar geleden deden, 3 dagen in een hok en de artikelen van de WOR doornemen, dat verdwijnt uit ons werkveld. Ook wij krijgen te maken met alle moderne ontwikkelingen die je nu ziet binnen algemene bedrijfsopleidingen.’ www.orinformatie.nl Pagina 33
Pagina 35Interactieve digitale catalogus, deze vakblad of onderwijsmagazine is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het online bladerbaar uitgeven van web catalogi.
OR informatie, juni 2010 Lees publicatie 16Home