Tegelijkertijd zijn er steeds meer mensen binnen organisaties werkzaam die formeel geen toegang hebben tot de medezeggenschap: niet alleen de zzp’ers, maar ook flexwerkers die via payroll- en uitzendconstructies werken. Zou u er voor zijn om die mensen daar een stem in te geven? ‘Daar heb ik niet direct een antwoord op, maar ik vind het een heel goede vraag. Het is denk ik ook wel een mooie vraag voor de Commissie Bevordering Medezeggenschap, die mede is opgericht om zulke vragen in een passend kader te kunnen behandelen. Dat begon met de vraag van toenmalig minister Donner of de SER ruimte zag voor een actievere betrokkenheid bij de medezeggenschapsdiscussie. Het antwoord op die vraag was: ja. De commissie is daar het gevolg van. Ik sluit niet uit dat deze vraag daar op de agenda zal komen, maar ik heb er niet op voorhand een pasklaar antwoord op. Daar zou ik goed over moeten nadenken, want het is niet zo simpel. De kern van een bestaan als zzp’er is dat je een ondernemer bent die diensten levert aan een bedrijf, zoals andere ondernemers dat ook doen. Maar die andere toeleveranciers zou je niet direct in de omgeving van een ondernemings-raad verwachten. Het probleem is dat de zzp’er in zekere zin tussen beide rollen in zit. Dat zien we in de SER heel mooi geïllustreerd, want toen we moesten adviseren over de toekomst van de zzp’er, waren eigenlijk zowel werkgevers als werkgevers van mening dat zij de natuurlijke vertegenwoordigers van die groep waren. Uiteindelijk is ook aan beide kanten zo’n vertegenwoordiger in beeld gekomen. Linde Gonggrijp van FNV Zelfstandigen is in die discussie woordvoerder geweest van de vakbeweging, Esther Raats van het ZZP Platform was namens de werkgevers actief. Ik vond dat heel mooi illustreren dat je hier een nieuwe vorm hebt die zich niet zo makkelijk laat classificeren.’ Het GBIO wordt opgeheven. Met name de trainingsinstituten houden hun hart vast. Hoe gaat de SER de kwaliteit van de medezeggenschap bewaken? ‘Niemand weet natuurlijk wat er precies gaat gebeuren, maar dit is een verandering waar veel tijd in geïnvesteerd is. Hij is geïnitieerd door werkgevers, maar is uiteindelijk geaccepteerd door werknemers omdat er 26 ■ OR informatie 8/9 | augustus/september 2012 een commitment achter schuilgaat met een basisregeling die gelegenheid biedt voor ondernemingsraden om tot goede afspraken met werkgevers te komen over hun specifieke scholingsrechten. Werkgevers hebben op geen enkel moment ontkend dat die rechten bestaan en dat ze gehonoreerd moeten worden. Ik weet dus niet of die nervositeit terecht is. Ik hoop van niet, want het belang van goede scholing en vorming van ondernemingsraden is onomstreden.’ Toch bestaat de angst dat werkgevers zullen weigeren om geld in trainingen te steken. ‘Je moet medezeggenschap eerst meemaken voordat je de kracht ervan onderkent’ ‘Die zorg kan ik me wel voorstellen, maar we hebben in het debat over dit onderwerp duidelijk gemaakt dat het scholingsrecht niet ter discussie staat en dat er ook een specifiek aantal dagen voor in de wet is opgenomen. We proberen nu ook een richting vast te leggen voor de budgetten die daarvoor nodig zijn, in de veronderstelling dat daarover in redelijkheid tussen werkgevers en werknemers gesproken kan worden. Er is ook nog expliciet aandacht voor de gang van zaken bij een conflict, en ook dat zal deel uitmaken van het nieuwe model. Ik ben echt overtuigd van de goede intenties aan beide kanten. Als er problemen ontstaan, zullen die ons wel bereiken; dan is de Commissie Bevordering Medezeggenschap een goed forum om ze te bespreken. Maar ik zie geen reden waarom die nieuwe regeling niet uitstekend zou kunnen werken.’ Hoe ziet u de toekomst van de medezeggenschap? ‘Ik zie de medezeggenschap als een dynamisch bezit, dat ook in de loop der tijd op vele momenten is aangepast aan wat nieuwe ontwikkelingen wenselijk maakten. Eigenlijk is medezeggenschap voor werkgevers, vooral in Nederland, iets wat je eerst moet meemaken voordat je de kracht ervan ondervindt en onderkent. Ik heb dat zelf een aantal malen zo ervaren als ik sprak met mijn internationale collega’s bij ING die een rol zouden krijgen bij het Nederlands bedrijf en dus ook een rol in de Nederlandse medezeggenschapstraditie, bijvoorbeeld doordat ze als bestuurder geacht werden contacten te onderhouden met de ondernemingsraad. Als ik dat uitlegde, schrok ik altijd heel erg van hun reactie. Ze waren het niet gewend, en ze verwachtten er meestal weinig positiefs van: vooral veel hinder, last en vertraging. Dan probeerde ik uit te leggen dat dat reuze meeviel: dat de medezeggenschap juist ook een heel aantrekkelijk forum kan bieden en dat het een goede manier kan zijn om medewerkers te informeren en hun betrokkenheid bij het bedrijf te versterken. Schoorvoetend gingen ze op stap, en vrijwel altijd waren ze na een paar maanden volkomen bekeerd. Diep in mijn hart hoop ik dat deze triomftocht van de Nederlandse medezeggenschap zich ook Europees verder zal uitrollen, en dat we erin zullen slagen om de kracht ervan zó overtuigend te demonstreren aan onze Europese vrienden dat op enig moment ook de Europese ondernemingsraad in kleine stappen diezelfde kant uit zou kunnen gaan. Maar dat zal niet snel gaan. We hebben in Nederland echt een eigen stijl ontwikkeld die uitstekend functioneert en die in het hart ligt van de overlegeconomie en het poldermodel. Zorgen over de toekomst van het poldermodel worden vaak ingegeven door de stroeve ontwikkelingen in Den Haag, maar dat is slechts een klein deel van een veel groter verhaal. We hebben cao’s op sectorniveau en de ondernemingsraad op ondernemingsniveau. Het poldermodel bestaat uit een drieluik, en met twee van die luiken is geen enkel probleem. In het Haagse luik is het inderdaad weleens ingewikkeld, maar de basis wordt mede gelegd door de medezeggenschap. Dat is een heel goed en hecht gefundeerde traditie.’ Zou er een rol liggen voor de SER of een vergelijkbaar instituut bij het promoten van het Nederlandse model in Europa? ‘Dat doen we al, omdat we lid zijn van een Europese organisatie van vergelijkbare instituten. Dat zijn allemaal sociaal-economische raden, maar wel heel verschillende: sommige zijn erg goed vergelijkbaar met de SER, andere bestrijken een veel breder terrein of hebben een heel andere relatie met de overheid dan wij. Er zijn vele varianten, en dat maakt het erg interessant. We ontmoeten elkaar zowel binnen Europa als wereldwijd, want in totaal zijn er zo’n zeventig landen die iets hebben als een sociaal-economische raad. Op die bijeenkomsten vertellen wij graag, en ook wel met enige trots, over de arbeidsverhoudingen in Nederland, over instituten als de SER en de Stichting van de Arbeid en over de collectieve arbeidsovereenkomst en de ondernemingsraad. Dan wordt er altijd met on@informatief www.orinformatie.nl Pagina 25
Pagina 27Scoor meer met een online shop in uw mailings. Velen gingen u voor en publiceerden catalogussen online.
OR informatie 8-9 Lees publicatie 28Home